Het grootste zandeiland ter wereld was ooit de thuishaven van de Aborigines, de oorspronkelijke bewoners van Australië. Nu trekken avonturiers er met een fourwheeldrive op uit om te scheuren over het strand, waarbij regelmatig een afslag naar het binnenland wordt genomen. Fraser Island is immers veel meer dan een grote zandbak.
Het avontuur begint net na zonsopkomst in Hervey Bay, waar een kleine ferry onze bordeauxrode Mitsubishi Pajero netjes aan de overkant afzet. Net op tijd, want over een uur wordt het vloed en zou de auto zo in de branding van de Grote Oceaan verdwijnen. Gedropt op het strand nemen we de snelweg langs de kust. Voor de avonturier is het een fantastisch plaatje. Rijdend met 80 kilometer per uur in een 4×4 auto met aan de linkerzijde een subtropisch regenwoud en aan de rechterzijde de zee met de opkomende zon. Recht voor je neus een oneindige snelweg aan strand. Normaal zien we dat alleen in films, maar nu mogen we zelf achter het stuur kruipen. Spannend is het wel. Vooral omdat we hebben besloten onze eigen auto mee te nemen. Als dat maar goed gaat…
Rijke flora en fauna
Het binnenland van Fraser Island zit vol verrassingen. Van het grootste zandeiland verwacht je niet veel meer dan heel veel zand, maar niets is minder waar. Het eiland is rijk aan een groot aantal plantensoorten en wordt bewoond door verschillende dieren, waaronder de Australische dingo. De verwilderde hond komt halverwege de snelweg ineens uit de bosjes tevoorschijn en cirkelt wat rondjes om de auto. Nog twee anderen zetten de auto stil om te kijken wat deze eilandbewoner van plan is. Hij is even nieuwsgierig, maar verdwijnt daarna snel weer tussen het struikgewas. Met zijn goudbruine vacht, omhoogstaande oren en spitse snuit lijkt-ie een beetje op een vos, maar dan net zo groot als een gemiddelde hond. Ook rondom het eiland is er leven. Zo is er een overvloed aan vissen in de oceaan die een grote aantrekkingskracht hebben op haaien in de omgeving. Zwemmen kun je daarom maar beter laten.
Onze Pajero trekt het mulle zand meer dan prima en we beginnen er zowaar plezier in te krijgen. “We rijden gewoon met onze eigen auto met 80 kilometer over het strand. Hoe gaaf is dat!”. Alsof we ineens doorhebben wat voor bijzonders we nou eigenlijk aan het doen zijn. Verderop nemen we de afslag om het binnenland in te trekken en de auto verdwijnt in het groen. De eenbaansweg leidt dwars door de dichte bebossing met grove kronkelende boomwortels die de auto regelmatig heen en weer laat schudden. Soms komen de banden zelfs los van de grond en lijkt het net of de auto op zijn kant gaat. Een hele ervaring, maar echt prettig rijden is het niet. Zeker niet als je weet dat er ook tegenliggers aan kunnen komen. Regelmatig klem ik me vast aan de deurhendel terwijl Niels het stuur met beide handen stevig vastpakt om de boel een beetje onder controle te houden. Het werkt. Opgelucht en zonder schade komen we aan bij Lake Wabby.
Lake Wabby is één van de vele zoetwatermeren op Fraser Island. Sommige daarvan zijn meer dan 300.000 jaar oud, maar leven zwemt er nauwelijks. Dat komt door de zuurtegraad en de lage voedingswaarde. Het water is daardoor simpelweg té schoon. Toch leven er naast de dingo nog vele andere diersoorten op het eiland. Zij houden zich vooral schuil in het subtropisch regenwoud en rondom de hoge zandduinen in het binnenland. Het gaat vooral om vleermuizen en kleine insecten, maar Fraser Island wordt ook gebruikt als rustplaats voor vele trekvogels tussen Australië en Siberië. Maar liefst 350 soorten vliegen hier rond. Toch is dat niet waar wij en alle andere toeristen voor komen. We komen voor een offroad trip, een frisse duik in één van de meren, dobberen op Eli Creek en het gestrande SS Maheno schip. Het zijn de bekende hoogtepunten van Fraser Island.
Pas op! Vloed!
Nu de auto ons vertrouwen heeft gewonnen vertrekken we naar de andere kant van het eiland. Opnieuw scheuren we met 80 kilometer per uur over het strand als ineens een klein vliegtuigje op dezelfde weg in tegengestelde richting in volle vaart opstijgt. We schrikken even, maar ik zit huppend op mijn stoel als blijkt dat ik het geheel in een mum van tijd op beeld heb weten vast te leggen. Even later doemt er in de verte weer iets op, maar dit keer is het geen vliegtuig. Een langwerpige roestige bak ligt eenzaam in de branding. Het is de SS Maheno die hier in 1935 aanspoelde nadat het in een cycloon terecht was gekomen. Het schip had zijn commerciële dienstjaren als oceaanstomer en ziekenhuisschip er al opzitten, maar een Japanse koper wilde het nog een derde bestemming geven. Helaas voor hem, maar voor de toeristen op Fraser Island is het een ware attractie. Ik kijk even door één van de ronde ramen en probeer voor te stellen hoe het schip er van binnen uit moet hebben gezien. Met een beetje fantasie valt er wat van te maken, maar ik zie vooral hoe het water steeds dichterbij komt. Het begint vloed te worden.
Onze kampeerplek is nog wel een eindje rijden en een groot deel van de route moet over de natuurlijke snelweg over het strand worden gereden. De tijd tikt weg terwijl de breedte van de snelweg steeds verder versmalt. “We moeten nog 30 minuten”, zegt Niels. In de auto wordt het steeds stiller en voelen we ons een tikkie zenuwachtig. Niet dat ons iets gaat overkomen, maar je eigen auto letterlijk zien stranden omdat het vloed wordt is niet bepaald waar we op hopen. Onderweg zien we de eerste stroompjes zout water hun weg vinden door het mulle zand, maar voor we verder kunnen moet er eerst nog getankt worden. “Wat stom!”. Na een rivieroversteek waarbij al het water door de klap over de auto wordt geslingerd zetten we ‘m aan de kant om de tank bij te vullen. Terwijl Niels de rode jerrycan erbij pakt kijk ik om me heen. Het zeewater wurmt zich door het zand richting het binnenland waardoor we genoodzaakt zijn een andere uitweg te vinden. We belanden buiten de gebaande paden en trekken ons eigen bandenspoor door kuilen, over boomstronken en langs de duinen. Net op tijd het groen weer in!