Voor Bali in het klein moet je naar het eiland Nusa Lembongan gelegen ten zuidoosten van het hoofdeiland. Door sommigen wordt het eiland zelfs genoemd als het Bali van 20 jaar geleden, vooral vanwege het missen van de grote toeristenstroom en de toegankelijkheid tot het traditionele Balinese leven. Zo staat het eilandje vol met kleine hindoeïstische tempels en vind je hier de grootste zeewierteelt plantages uit de regio.
Met een tiental mensen stappen we in het kustplaatje Sanur aan boord van een kleine speedboot die ons naar een van de laatste onontdekte plekjes van Bali moet brengen.
Reizigers vertellen graag verhalen over plekken die ze voor zichzelf hadden of op een moment dat het nog niet werd overlopen door toeristen. Het eilandje Nusa Lembongan is zo’n plek, maar het toerisme is in opkomst en boten varen af en aan. Na een wat wilde boottocht van een half uur komen we aan op het strand dat is omgedoopt tot aankomsthal. Het stikt er van de toeristen. Door jonge Balinese jongens worden ze in open jeeps gepropt om ze tijdens hun rondje over het eiland allemaal netjes af te zetten bij hun geboekte accommodaties. Zo onontdekt is klein Bali duidelijk niet meer…
Toeristen verblijven hier hooguit een paar dagen om de trekpleisters af te vinken om vervolgens hun reis elders weer voort te zetten. Ze bezoeken onder andere Devil’s Tear met kanonschoten van water die tegen de rotsen beuken, de gele brug die het eiland Nusa Lembongan verbindt met haar kleine broertje Nusa Ceningan en de absolute topattractie: duiken met de op een na grootste Manta rog ter wereld. Wij verblijven hier echter een week en hebben alle tijd om voorzichtig met onze gehuurde motorscooter het eiland rond te rijden. Op zoek naar een restantje Bali van 20 jaar geleden.
Met mijn cameratas op mijn rug spring ik achterop de motorscooter voor een verkenningsrondje over het eiland. Veel harder dan een kilometer of 25 kunnen en willen we niet rijden. Omdat het druk is met allerlei andere toeristen die ook zo’n ding huren en omdat de weg vol met gevaarlijke gaten zit. Een slechte combi zo blijkt, want we zien regelmatig toeristen met lichaamsdelen die in verband zijn gewikkeld. De volle concentratie op de weg en het verkeer is vermoeiend en daarom stoppen we bij een strandtentje recht tegenover het nog kleinere eiland Nusa Ceningan. We bestellen allebei een cola en gaan zitten op de donkerbruine houten krukken uitkijkend op het water en het eiland aan de overkant. Al nippend aan mijn cola zie ik Balinese vrouwen in het laagstaande water met rieten wanden in de weer. Ik vraag onze gastvrouw wat ze daar precies aan het doen zijn. “Dat zijn zeewiertelers, die halen het zeewier hier op en nemen het mee naar huis om het te sorteren en te drogen”.
Het water tussen beide eilanden heeft een constante temperatuur van zo’n 25 à 27 graden en kent weinig verschil tussen eb en vloed. Daardoor is de plek zo geschikt om zeewier te telen. Onze interesse in het onderwerp wordt opgemerkt en ik vraag hoe het oogsten precies werkt. “Boeren plaatsen stokjes in het laagstaande water die met touw aan elkaar vastzitten. Hier wordt het zeewier aan gehangen tot het klaar is om te plukken, dat duurt zo’n 15 tot 30 dagen” probeert ze uit te leggen in ietwat gebrekkig Engels. Vervolgens wijst ze naar één van de vrouwen in het water. “Met die grote manden halen ze het zeewier op en nemen het mee naar huis, waar alles wordt gesorteerd op soort en kleur” vertelt ze. Ik ken zeewier alleen van de norivellen voor sushi, maar blijkbaar zijn ze er ook in verschillende kleuren zoals rood en wordt het gebruikt in cosmetica, medicijnen en allerlei voedsel.
Tussen Nusa Lembongan en Nusa Ceningan liggen een van de grootste zeewierplantages uit de regio. Lange tijd was dit samen met de visvangst de belangrijkste inkomstenbron van de eilanden, maar door het opkomende toerisme zijn er steeds meer boeren die hun werk inruilen voor een baan bij een van de vele hotels, restaurants en tourbureaus. De zeewierteelt levert immers steeds minder geld op en er zijn ook steeds minder plantages voor handen omdat de bodem kapot wordt gevaren door de toeristenboten. Onze gastvrouw vindt het zonde dat een stukje Balinese cultuur verdwijnt, maar is vooral erg blij met haar baan in de horeca. “Voordat de toeristen kwamen was het moeilijk rondkomen hier” zegt ze. Ik begrijp het ook wel en werp mijn blik nog eens op de zeewierteler die hard aan het werk is in de brandende zon.
Een Indonesische Vereniging van Zeewiertelers heeft nog geprobeerd de industrie te stimuleren door de regio’s aan te merken als eco-bestemming. De plantages zouden dan niet alleen voor de teelt van zeewier zijn, maar ook om toeristen kennis te laten maken met een stukje traditioneel Bali. Het idee mocht niet baten. Lokale boeren kiezen steeds vaker voor een baan in de toeristensector. Zeker jongeren die daar meer geld in zien dan in zeewier. En geef ze eens ongelijk, in de toeristensector hebben ze ongetwijfeld meer toekomst. Maar de grootste verliezer van dit alles is niet alleen cultuur, maar ook het milieu. Zeewier zorgt namelijk voor een grote diversiteit aan algen die helpen het koraal in leven te houden. Dat is belangrijk om het land tegen erosie te beschermen en om kleine organismen die onderaan de voedselketen staan een natuurlijk habitat te bieden.
Wil je een stukje traditioneel Bali écht bekijken zonder toeristen? Bezoek dan eens een lokale zeewierteler en maak zo niet alleen een culturele, maar ook een duurzame reis.